We rijden in de auto. Op de achterbank hoor ik geschreeuw, gekreun en gekrijs. Mijn zoon schreeuwt hard en roept: ‘Nouuuhouhou!!! hou op!! Hou op!!!’ Mijn dochter is stil en probeert met haar tong uit haar mond naarstig iets af te pakken van haar broer. Er is strijd zo lijkt het om een speelgoedje dat verdwaalt op de achterbank had gelegen.
Ik kijk om en zeg: ‘jongens doe eens rustig!’ . Het geschreeuw neemt niet af maar veranderd in een gekrijs: ‘auwauwauwauw!!!’ Ik kijk om en zie hoe mijn twee jarige haar zesjarige broer bij zijn oor heeft gegrepen en hier hard aan trekt. Haar lieve zachtaardige broer geeft haar geen mep maar schreeuwt van pijn!
Ik merk dat ik nu ook boos wordt en zeg luid: ‘Blijf van je broer af!’ De kleine meid kijkt ondeugend opzij, maar laat niet los. Ik pak haar beentje vast en zeg met nadruk terwijl ik haar aankijk: ‘Laat los!’ Ze laat los. Het is even stil op de achterbank. Hoewel haar broer zacht wrijft over zijn knalrode oor, is hij niet uit op vergelding.
Terwijl ik trachtte deze ruzie te beslechten. Reden we langs een familie die we kennen. Vader en zoon leven met hun gezin in dezelfde straat. Zelfs naast elkaar. Ze zijn buren maar spreken elkaar al jaren niet!
Ik sta hier even bij stil. Hoe is dat nou toch mogelijk? Terwijl we langs de huizen van de vader en de zoon rijden hoor ik geworstel op de achterbank. Er is een nieuwe strijd losgebarsten. Dit keer om een ‘stoelverhoger’. De tweejarige trekt uit alle macht aan de stoelverhoger van haar zesjarige broer. Hij trekt terug… Heen en weer gaat het zitje. Ik zie het keer op keer. Ik zucht diep… Er valt me een wanhopig gevoel te binnen.
Als ik een twee- en zesjarige niet rustig kan krijgen op de achterbank, hoe moet het dan nog goedkomen met de wereld? (Terwijl ik dit denk zie ik in de achteruitkijkspiegel hoe het piepschuimen zitje als een soort barrière omhoog wordt gehouden zodat mijn zoon zich kan beschermen tegen de knijpgrage handjes van mijn dochter. Zucht…)
Er ontstaat een duwen en trekken om dat piepschuimen stoeltje. Het is natuurlijk te belachelijk voor woorden. Deze strijd om helemaal niets! Maar dit was dus de achtergrond van mijn gedachten.
We reden dus langs de twee troosteloze huizen. Het was alsof zij een kilte uitademden. Een triestigheid. Een verlatenheid.
Deze twee mannen; vader en zoon. Zij zijn bloed van elkaar. Geloven hetzelfde geloof. Leven dezelfde soort levens. Ze hangen christelijke geboden aan. Geboden waarvan er een is: Heb uw naaste lief en vergeef ons onze zonden gelijk ook wij onze schuldenaren vergeven..
Terwijl we langsrijden voelt het alsof er een enorme muur tussen de twee huizen staat. Een onzichtbare strook niemandsland. Ik zie en voel geen vergeving
Ik voel pijn. Hun pijn. Hun pijn schreeuwt mij tegemoet. Als alsof er pijnlijke demonen rond waren door de huizen heen. Alsof vader en zoon in de greep zijn van die demonen. Ze volgen de krijsende demonen in plaats van hun geloof. Terwijl ik die fladderige demonen voor me zie zucht ik nogmaals diep. De demonen houden vader en zoon in hun huis gevangen, ze sluiten vergeving uit met hun morbide aanwezigheid.
Het gekrijs in mijn gedachten van de demonen die vader en zoon vastzetten in hun ellende, vermengd zich met een geschreeuw in de werkelijkheid van onze auto. Ik land ineens weer in deze realiteit! Ik geef spontaan een harde-oer-moeder-brul: ‘En nou is het afgelopen!!’.
Vier grote ogen kijken mij aan… Het is even stil.. Ik zucht diep. ook een beetje schaamtevol. Moet ik nu oorlog met oorlog bestrijden. Hoe kan ik dit in liefde oplossen?
Dan begint het protest, de kinderen sputteren: ‘ja maar’. Ik zeg nogmaals luid: ‘nee nu is het klaar!’ De kinderen leggen hun handen in hun schoot en kijken me schuldbewust aan. Ze snappen wel dat dit niet door de beugel kan.
Nog geen vijf minuten later begint er weer stiekem wat geduw en getrek op de achterbank.
Ik denk aan de vader en zoon, mannen met hetzelfde geloof, hetzelfde leven. Toch voel ik bij hen zoveel pijn en onbegrip. Kunnen zij geen vijf jaar van leed overwinnen? Er zijn meningsverschillen, geen moord of doodslag. Ze hebben juist ook veel gemeen: hun handelsgeest, hun geloof… en toch kunnen zij hun hart niet verzachten voor elkander.
Mijn kinderen vechten over een stuk piepschuim. De vader en zoon kunnen elkaar niet meer vinden ook al leven ze naast elkaar!
Ik schreeuwde tegen mijn kinderen, uit onmacht. Ik stopte hun gevecht door direct in te grijpen.
Hoe moet het dan in Palestina en Israël. In Rusland en Oekraïne.
Hoe dan…?
Als elkaars kinderen vermoord zijn. Dierbaren gesneuveld zijn en dit al honderden jaren aan de gang is…
En er nu weer olie op het vuur gegooid wordt door machten die profiteren van de ellende van mensen!
Machten lijken op de denkbeeldige krijsende demonen die de vader en de zoon teisteren!
De pijn in Palestina en Israël, in Rusland en de Oekraïne, is voelbaar. Het is als een last. Van ons allemaal!
Ons menselijke energieveld is gewond. Deze wonden zijn voelbaar en maken deel uit van ons collectieve veld. Net zoals de eerste en tweede wereldoorlog wonden waren en nu dikke littekens zijn. Littekens die ons nog steeds belasten… Hoeveel wonden kan ons energieveld dragen?
Hoe gaan we deze last overwinnen.
Is de aarde nog te redden? Zijn wij als mensheid nog te redden? Heeft de aarde haar vertrouwen in ons al verloren?
Of krijgen we nog een nieuwe kans… Weer?
Hoe oneindig is de liefde van moeder aarde? Wanneer is de maat vol?
Wanneer zal onze aarde tegen ons – haar kinderen- schreeuwen dat het genoeg is?
Dat ze zegt: ‘nu stop…!’
Niet in woorden maar in daden die we dan begrijpen…
Alsof we meegesleurd worden in een storm
In een overstroming of het vuur.
Wanneer bereiken wij die onzichtbare grens.
Wanneer zal de aarde haar grens bewaken.
Hoe lang nog voordat wij zullen ontwaken?