Zoeken
Sluit dit zoekvak.
Zoeken
Sluit dit zoekvak.

Gelovers, niet-gelovers en het heilige midden

Facebook
Twitter
LinkedIn

Vanuit mijn werk wist ik hoe lastig het kan zijn om met mensen te werken die dicht zijn. Dichte mensen zijn mensen die niet geloven in ‘het bestaan van energie, een onzichtbare wereld en het feit dat wij mensen onderling verbonden zijn’. Ze geloven dat wij mensen niet meer zijn dan wezens van vlees en bloed. Met overtuigingen zetten ze hun energie dicht. Hun geloof in ‘het niet bestaan van’, sluit de toegang daartoe deels af.

Ik zeg bewust deels aangezien alles wat je uitsluit de neiging heeft om je in je billen te bijten. Soms in de vorm van een echtgenoot of echtgenote die de onzichtbare wereld dan weer binnenbrengt, in een bijzondere openbaring van jezelf of je kind. Het kan dan lastig zijn om ‘dicht’ te blijven. De ongeziene wereld blijft zich aandienen.

Zo kende ik ooit een man, ik noem hem Thomas. Hij geloofde niet in mijn kunnen, paranormale zaken waren iets wat ik mijzelf had aangepraat. Hij was zeer rationeel opgeleid, had zeer rationele ouders en had zijn leven lang al voor zichzelf moeten zorgen. Spiritualiteit was een beetje een vies woord voor hem. En toen kwam hij mij tegen. Ik vond het lastig, hij was me dierbaar en ik wilde hem graag aantonen dat ik echt blikken kon werpen in de ongeziene wereld. Ik concentreerde mij op zijn overleden moeder en kon met moeite aan wat informatie komen. Het was onvoldoende om hem te openen, helaas. Ik had hem graag willen bereiken omdat ik diep in hem zijn pijn kon voelen. Wanneer ik denk aan ‘dichte mensen’ poppen hij en mijn vader altijd even in mij op.

Zo zat ik als kind graag op schoot bij mijn vader omdat hij als paraplu diende ten opzichte van de ongeziene wereld. Hij was mijn buffer. Even was ik dan niet bang voor overleden mensen , de dood en alles wat ik zag en voelde. Bij hem op schoot was het er even niet of op zijn minst op afstand!

Mijn vader erkende mijn talenten toen ik ouder werd en hij ging van ongelovig naar open. Die overgang heb ik altijd als bijzonder en transformerend ervaren. Alsof ik een van mijn taken gedaan had.

Mijn moeder is gelovig opgevoed. Zij leerde als kind te geloven in een god en in de leer van de kerk. Toen zij jong was stierf haar nichtje doordat zij werd overreden door een vrachtwagen. Mijn moeder werd kwaad op de leer die zij had aangeleerd gekregen. Als er een god was dan had hij de dood van haar nichtje niet toegestaan. Vanaf dat moment werd zij een ‘gelover’ naar een ‘niet gelover’.

Mijn vader werd als kind door zijn ouders ook naar de kerk gebracht, maar op een andere manier. Zij bezochten verschillende kerkgenootschappen en werden als kind uitgenodigd zelf te kijken en te voelen of ze zich aangetrokken voelden tot een geloof. Mijn grootvader benoemde daarbij wel goed te kijken welke mensen voorin de kerk zaten en welke achterin moesten staan. Mijn grootvader maakte mijn vader bewust van de klasse verschillen die ook in Nederland zichtbaar waren. De directeuren zaten vooraan in de kerk en ‘de arbeiders’ stonden achteraan.

Mijn vader koos geen geloof en werd ‘ongelovig’.

Ik ben dus opgevoed door twee niet-gelovige mensen. Althans dat dacht ik. Onlangs had ik echter een inzicht. Een die mijn ogen opende. Mijn ouders waren wel degelijk gelovig! Zij geloofden in een ‘niet’. In een ‘niet-bestaan van meer’. Op een bepaalde manier was hun geloof net zo standvastig als die van de mensen die geloofden in een kerkelijke leer. En, zo realiseer ik mij nu, net zo gelovig als ‘mijn’ ongelovige Thomas. Zij waren er zo vast van overtuigd dat er niets bestond, dat er niets meer is dan ons fysieke lichaam en onze fysieke waarnemingen dat zij hun energieveld en ook hun waarnemingen ‘dicht’ hielden.

Zo zijn zowel gelovige als niet-gelovige mensen dicht! Dicht met dikke overtuigende deuren. Zo dicht dat zij de ongeziene wereld buitensloten. Letterlijk en figuurlijk.

En zo werd ik als ‘open’ kind in een dichte wereld geboren. Mijn talenten letterlijk buitengesloten en voor hun ogen onzichtbaar, zelfs al schreeuwde ik in hun gezicht: ‘ik heb eerder geleefd!’. Dan werd ik niet gehoord… Zij zagen wat zij konden waarnemen. Mijn ouders zagen een gevoelig, wat gedeprimeerd, fantasierijk niet-sociaal kind.

Ik heb in de jaren van mijn volwassenheid geleerd dat ik niemand kan en hoef te overtuigen van mijn persoonlijke waarneming, dat er meer bestaat. En wat dat ‘meer’ is weet ik ook niet altijd. Het is energie, het is informatie, het is afstemming. Hoe dit werkt weet ik soms een beetje en soms helemaal niet.

Ik kijk naar mijzelf en zie dat ik sta tussen twee uitersten die ik beiden ervaar als gesloten. De gelovers en niet-gelovers. Ook gelovers in spiritualiteit kunnen op een bepaalde manier ‘dicht’ zijn. Omdat zij hebben ingevuld wat het is en hoe het moet werken, dát het moet werken. Zij hebben er belang bij dat het er is en dat het werkt. En de niet-gelovers hebben er belang bij in de veilige wereld van de niet-gelovers te blijven. In zekere zin zijn gelovers in dat opzicht bijna nog lastiger om mee te werken omdat ik eerst door hun verwachtingen, overtuigingen en denkbeelden heen moet werken alvorens ik kan doen wat ik kan.

Wanneer het, het meeste stroomt is wanneer zowel de mensen waar ik mee werk als ikzelf in het midden kunnen zijn. Zonder verwachtingen, gewoon in het midden.

In het heilige midden is het open.

Open voor wat er is, wat er komt of niet komt.

Daar zijn geen aannames slechts een open waarneming en een energiestroom.

Die voor iedereen toegankelijk is!